21 juli 2011

Dat is toch asociaal gedrag!

Image: Boaz Yiftach / FreeDigitalPhotos.net

Op mijn gemak bracht ik vanochtend mijn oudste dochter naar school. Na haar met een dikke kus in de klas te hebben afgezet liep ik weer even zo relaxed weer naar huis. Ik heb tenslotte al vakantie.
Op het schoolplein zag ik twee moeders met elkaar praten. De een duidelijk boos. De ander gezien haar hoofddoek waarschijnlijk een moslima. De eerste zei met stemverheffing: “Dat is toch asociaal gedrag!”. Op zich vond ik op dat moment vooral dat midden op het schoolplein staan schreeuwen tegen een andere moeder niet echt van beleefdheid getuigt, maar ik heb natuurlijk geen idee waar het over ging en wat moeder moslima of haar dotjes van kinderen hadden uitgevoerd waarover deze mevrouw zich zo opwond. Wel kon ik het niet helpen mij af te vragen of die moeder net zo tekeer was gegaan als de andere moeder geen hoofddoek had gedragen, maar blonde krullen en blauwe ogen had gehad.

In 1968 voerden Robert Rosenthal en Lenore Jacobson een onderzoek uit dat de prachtige naam de ‘Pygmalion studie’ heeft gekregen. Pygmalion, naar de beeldhouwer uit de griekse mythologie die een standbeeld van de ideale vrouw maakte. Zij kwam vervolgens tot leven, ze trouwden en ze leefden nog lang en gelukkig. In het onderzoek van Rosenthal en Jacobson (1968) ging het om leerkrachten en kinderen. De onderzoekers voerden een intelligentietest uit bij de kinderen en vertelden de leerkrachten dat een aantal, willekeurig gekozen, kinderen veel potentie hadden en waarschijnlijk het einde van het schooljaar een veel hogere score zouden halen. In werkelijkheid verschilden deze kinderen niets van de andere kinderen. Aan het einde van het schooljaar werden de kinderen weer getest en wat bleek: deze kinderen presteerden ook daadwerkelijk beter dan hun klasgenootjes. Een en ander dus door de positieve verwachting die hun leerkrachten van hen hadden en het gedrag van de leerkracht ten opzichte van deze kinderen!
Het pygmalion effect is een voorbeeld van een selffulfilling prophecy, een zichzelf waarmakende voorspelling. Doordat we iets verwachten, komt het ook uit omdat we ons ernaar gedragen.

Het omgekeerde effect, wordt wel het Golem effect (Babad, Inbar & Rosenthal, 1982) genoemd. Naar de Joodse legende van een tot leven gewekt mensfiguur uit klei, dat zich ontpopte tot monster. Dit effect treedt bijvoorbeeld op in het geval dat als je verwacht dat iemand zich vervelend zal gaan gedragen, je jezelf zo negatief opstelt dat die persoon zich ook vervelend gedraagt.

In het huidige Nederland zou ik niet graag als moslima leven. In de kranten, op televisie en op Internet wordt er steeds maar weer over jou en je religie gesproken. Zelfs als je het niet serieus neemt, moet het toch vervreemdend zijn dat de kleding die je draagt besproken wordt in de tweede kamer. Sommige willen je er zelfs belasting over laten betalen of zelfs helemaal verbieden. Ze willen dat in je paspoort je etnische achtergrond komt te staan, ook als je gewoon in Nederland geboren bent. Er gaan zelfs stemmen op om je allochtoon te blijven noemen als alleen maar een van je opa’s en oma’s in Marokko geboren is. Elke dag wordt er op weinig respectabele wijze over jou en je geloof gesproken. En dat mag van de rechter.
Steeds meer mensen geven openlijk toe, dat ze het hiermee eens zijn. Steeds meer mensen durven hardop te zeggen wat ze vinden en steeds meer mensen vinden dit ook. Je wordt net even minder beleefd behandeld in de winkel, aangesproken alsof je achterlijk bent en net even vaker achter je rug om beschimpt Bovendien worden je kinderen behandeld als criminelen in de dop.

Door mensen die de islamitische religie aanhangen te behandelen als tweederangsburgers, zullen ze zich niet snel volwaardig lid van onze samenleving beschouwen. Als je elke dag wordt behandeld als asociaal en crimineel, is de verleiding misschien wel groot om op te geven tegen de bierkaai te vechten en dan maar gewoon te doen wat men toch al van je verwacht. Natuurlijk is de manier waarop je behandeld wordt nog geen excuus. Natuurlijk hoef je jezelf niet te verlagen tot het niveau van diegenen die je uitschelden of neerbuigend aankijken. Maar het maakt het er niet makkelijker op. En misschien creëren we op deze manier zelf de problemen die we als samenleving verdienen.

Babad, Elisha Y.; Inbar, Jacinto; Rosenthal, Robert (1982) Pygmalion, Galatea, and the Golem: Investigations of biased and unbiased teachers. Journal of Educational Psychology, Vol 74(4), 459-474.
Rosenthal R & Jacobson L. (1968) Pygmalion in the classroom: teacher expectation and pupils’ intellectual development. New York: Holt, Rinehart & Winston

15 juli 2011

Leuk

Mensen motiveren is een onderdeel van mijn vak als docent. Ik doe mijn best het voor elkaar te krijgen dat studenten aan de slag gaan en zich een onderwerp eigen maken. Maar wat motiveert mij eigenlijk?
Voor mij is ‘plezier’ het toverwoord. Het moet leuk zijn. Maar wat is leuk? Volgens de ‘self-determination’ theorie van Deci & Ryan (1991) ervaar je psychologisch welbevinden doordat voldaan wordt aan drie behoeftes: gevoelens van competentie, autonomie en sociale relaties. Mensen willen zich graag competent voelen. Een taak mag niet te makkelijk zijn en moet net moeilijk genoeg zijn om voldoende uitdaging te bieden. Daarnaast willen mensen graag gevoelens van autonomie ervaren door zelf beslissingen te mogen nemen. Tot slot hebben mensen behoefte aan sociale relaties en willen daarom graag samenwerken met anderen.  Samengevat zou je dus volgens Deci en Ryan (1991) je op je werk prettig voelen als je werk lekker moeilijk is, je autonoom beslissingen kan nemen en je verbonden bent met anderen.

Het klinkt wat stompzinnig. Ik roep dagelijks op mijn werk als een blije kip dat mijn werk zo leuk is. Niet boeiend, niet interessant, maar leuk. Ik bedoel ook leuk. Natuurlijk is het ook boeiend, interessant en al die synoniemen die je kunt gebruiken om intelligenter en minder oppervlakkig over te komen, maar de ‘bottom-line’ is toch wel dat ik mijn werk leuk vind. Mijn baas noemt het al eufemistisch het “L” woord, omdat ik op een zeker moment enigszins beschaamd doch vrolijk vaststelde  dat ik dat woord toch wel erg vaak gebruik. En dat was hem natuurlijk ook al opgevallen. Van een uitgebreid vocabulaire getuigt het niet, maar wel geeft het uitstekend weer wat ik bedoel. Het is leuk, plezierig, ik krijg er energie van en het maakt me blij.

Iets leuk vinden is iets heel basaals en wellicht banaals. Bepaalde stimuli leveren genot op. Puur fysiek. Primair wordt dit genot opgeroepen door eten en seks. (Berridge & Kringelbach, 2008) Evolutionair gezien nodig voor het voortbestaan van de genen. Zonder eten blijf je niet leven en kun je geen nageslacht reproduceren. Zonder sex, nouja, dat spreekt voor zich. Reuze handig dus dat we die zaken ook als prettig ervaren.
Maar de mens haalt uit meer zaken genot dan uit eten en seks. Freud (1924/1986)  zou het wellicht sublimatie noemen, maar hoe je het ook noemt, feit blijft dat we plezier beleven aan zaken als kunst, muziek, hobby, werk en studie. Waarschijnlijk maar goed ook. Evolutietechnisch had de mensheid het vast niet overleefd als het zich slechts had bezig gehouden met eten en voortplanten. Dan hadden onze voorouders geen dingen bedacht en  geen werk verzet die hen beschermden tegen dreigingen uit de omgeving en waren wij er vast niet geweest. Gelukkig maar dus, dat de  mens voldoening en plezier haalt uit zijn werk. Sterker nog, over het algemeen ervaren we vaker voldoening tijdens ons werk dan in onze vrije tijd (Csikszentmihalyi & LeFevre, 1989).

Naast deze biologische verklaring, zal ik toch onder ogen moeten zien dat het plezier dat ik in mijn werk ervaar ook verband houdt met de door Deci en Ryan (1991) genoemde aspecten. Ik krijg taken waarin ik mijn tanden kan zetten, ik kan min of meer zelf bepalen hoe ik mijn werk uitvoer en heb ook nog een prettige band met fijne collega’s. Tot zover kan ik het eens zijn met Deci en Ryan (1991). Toch is dit op zich niet voldoende om de staat van euforie te bereiken die ik (weliswaar na mijn kopje cappucino) vrijwel dagelijks ervaar.

Ik zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeld. Stel, ik word directeur van een basisschool. Niet volslagen ondenkbaar gezien mijn achtergrond, het zou mij op het juiste competentieniveau aanspreken, ik zou voldoende autonomie hebben en ik zou met andere samenwerken. Toch gaat mijn hart er niet sneller van kloppen. Ik word er niet warm van (misschien wel een beetje koud). Waarom niet? Ik vind het gewoon niet leuk. Niet interessant, niet boeiend, zo je wilt. Maar ik houd het toch op niet leuk.

Waarom is dat dan niet leuk en mijn huidige werk wel? Eigenlijk heb ik het stiekem dan toch over interesses. Het ene interesseert me wel, het andere niet. Krapp (2002) heeft daar een ‘leuk’ artikel over geschreven. Een initiële interesse wordt opgeroepen worden door een bepaalde situatie (‘wat maakt de buurvrouw toch een leuke kleertjes voor haar kinderen’). Sommige situationele interesses verdwijnen weer snel (‘met een naaimachine werken is niet echt mijn ding’) andere blijven langer. Interesses kunnen ook integreren. Zowel van dieren als van lezen houden, leidt er waarschijnlijk toe dat je boeken over dieren leest.
Na verloop van tijd kan zo’n min of meer door de situatie opgeroepen interesse zich internaliseren tot een stabiele persoonlijke interesse.  De vraag rijst dan hoe dit gebeurt. Volgens Krapp gebeurt dit door twee onafhankelijke systemen. Het ene emotioneel, het andere cognitief. Het emotionele systeem is voornamelijk onbewust en biologisch gestuurd. Het komt neer op het volgen van de interesses waarbij genot wordt ervaren. Het cognitieve systeem heeft meer te maken met het bewust nastreven van rationele waarden en doelen. Deze twee systemen kunnen los van elkaar opereren en kunnen elkaar daarom tegen spreken. Dan ervaar je een conflict tussen je hart en je hoofd. Sommige mensen kiezen bijvoorbeeld voor een bepaald carrièrepad om veel te verdienen, terwijl ze in hun hart liever schilder waren geworden. Ze volgen rationele interesses. Anderen kiezen hun vak met hun hart en worden bijvoorbeeld muzikant, maar moeten rondkomen van een tamelijk laag inkomen (een bloeiende carrière in dit genre is tenslotte lang niet voor iedereen weggelegd).
Soms echter,  valt alles samen. Ineens vallen de interesses die door je emotionele systeem zijn ontwikkeld, samen met de interesses die door het rationele systeem zijn ontwikkeld. Ineens heb je een baan die voldoet aan je persoonlijke waarden en normen én waar je blij van wordt. Werk waar je ook buiten kantooruren graag mee bezig bent en waar je mee voor de dag kan komen bij je succesvolle vrienden. Leuk werk.

Shit, het is vakantie. Wat nu?


Berridge, Kent C. & Kringelbach, Morten L. (2008) Affective neuroscience of pleasure: reward in humans and animals. Psychopharmalcology      199:457-480.

Csikszentmihalyi, Mihaly; LeFevre, Judith (1989) Optimal Experience in work and leisure. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 56(5), May, 1989. pp. 815-822.

 Deci, E., & Ryan, R. (1991). A motivational approach to self: Integration in personality. In R. Dienstbier (Ed.), Nebraska Symposium on Motivation: Vol. 38. Lincoln: University of Nebraska Press.

 Freud, S. (1924/1986). The dissolution of the Oedipus complex. In A. Freud (Ed.), The essentials of psycho-analysis (pp. 395-400). Harmondsworth, UK:Penguin Books.

03 juli 2011

Schaarsteprincipe en Google Plus.

Al dagen probeer ik een Google Plus account te krijgen. Het nieuwe social media project van google. Ik weet niet of er nog mensen zijn die niet weten wat het is, maar tik maar eens #googleplus in, in Twitter en de verzoeken om invites slaan je om de oren. Die uitnodiging heb ik inmiddels binnen. Men heeft een omweg ontdekt om toch in Googe Plus te komen, terwijl de normale mogelijkheid inmiddels door Google is uitgeschakeld. Omdat het zo druk is. En ik heb dus een uitnodiging maar klikken er op werkt nog niet. Want de er zijn capaciteitsproblemen. "Blijven klikken helpt" is  mij verzekerd. Dus klik ik  mij een ongeluk. Tot op heden geen succes.

Natuurlijk weet ik heel goed wat hieraan ten grondslag ligt. Als ik mij niet vergis, en dat lijkt mij sterk, heeft Google expres de limitatie ingesteld en zit er iemand met een grote glimlach achter een computer scherm (nou vooruit het zal geautomatiseerd zijn) af en toe naar volstrekte willekeur iemand toe te laten. Ze hebben hetzelfde met G-mail destijds geflikt: je kon alleen een account krijgen door een uitnodiging van iemand die al lid is. En dan wil ik wel. Dan wil ik absoluut een uitnodiging krijgen,  dan wil ik ook bij de Happy Few horen.

Google moet dan ook wel zorgen dat het deze keer lukt met het social media project. Ze hebben al vaker een poging gedaan om iets als facebook te organiseren, maar dat is tot nog toe jammerlijk mislukt (google buzz). Deze keer is het in elk geval een grote hype onder de Internet Nerds, waar ik mijzelf een beetje onder schaar. En dat komt voornamelijk door iets wat wij in de psychologie het "schaarsteprincipe" (vb Cialdini, 2001) noemen.

"Nu in de aanbieding (max 1 per klant)" "Aanbieding geldt tot 15 juli 2011" "zolang de voorraad strekt" "nog 2 op voorraad". En ga zo maar door.  Die aanbieding moet wel heel geweldig zijn als je er maar een mag hebben, hij maar beperkt geldig is en ze verwachten blijkbaar snel door de voorraad heen te zijn. Laat ik er maar eentje meenemen.  Als iets schaars lijkt te zijn, dan willen we het hebben.

Hoe komt dat dan? Waarom laten wij ons overreden, puur door de informatie dat iets schaars is (lijkt)? Of het er ook daadwerkelijk toe bijdraagt dat we ons gelukkiger voelen is tenslotte maar zeer de vraag. In 2009 verscheen er een interessant artikel van Griskevicius e.a., waarin verband gelegd werd met de evolutietheorie. De theorie van Darwin en consorten (Darwin, 1860) stelt dat die soorten die zich het best aanpassen, eerder overleven. Iets verkrijgen dat schaars is, daarentegen, zorgt ervoor dat je je uitzondert. En een uitzondering zijn is evolutietechnisch gezien in tijde van gevaar nu juist helemaal niet zo handig (Griskevicius e.a., 2009). Als er een troep vijandige holbewoners aan komt stormen is het niet zo handig om in je eentje te staan. Makkelijk slachtoffer.
Daarom willen wij mensen graag bij de grote groep horen en minder graag bij de minderheid. Nu is het maar de vraag of Google Plus Incrowds nog lang een minderheid zijn, dus wie weet blijft het ook voor je sociale overleving wel heel erg handig om een Google Plus account te bezitten. Anders overleef je het straks niet meer op het wereld wijde web. "Zit jij nog op facebook? Tsssss".

Griskevicius e.a. (2009) stellen echter dat het  vooral in romantisch opzicht zinvol is om een uitzondering te zijn. Want  het overleven op zich (wat op zich heel goed is voor het voorbestaan van je genen) is niet voldoende. Je moet ook nog nageslacht produceren om je genen te laten overleven, en daarvoor heb je een partner nodig. En voor het verkrijgen van een partner is het nu juist wel goed om bijzonder te zijn. Net iets mooier, net iets rijker, net iets eerder een Google Plus account. Dat laatste doet het waarschijnlijk vooral goed onder nerds, maar ik heb niets tegen nerds. Kunnen soms flink goed verdienen.

Kortom, het schaarsteprincipe speelt dus vooral in op onze wens bijzonder te zijn en bij een select groepje mensen te horen, omdat dat ons aantrekkelijker maakt op de huwelijksmarkt. Nouja, de voortplantingsmarkt. Nou heb ik al een vent en me ook reeds voortgeplant, maar blijkbaar doet dat niets af aan de werking van het schaarsteprincipe.

IK WIL EEN GOOGLE PLUS ACCOUNT!!



Cialdini RB. (2001). Influence: Science and Practice. Boston, MA: Allyn & Bacon. 4th ed.
Darwin (1860), Het ontstaan der soorten op de Google Books website.
Griskevicius, Vladas; Goldstein, Noah; Mortensen, Chad R.; Sundie, Jill M., Cialdini, Robert B. & Kenrick, Douglas T. (2009) Fear and Loving in Las Vegas: Evolution, emotion and persuasion. Journal of Marketing Research, Vol 46(3), Jun, 2009. pp. 384-395.

01 juli 2011

Maak Henk en Ingrid blij!


Image: Idea go / FreeDigitalPhotos.net
Van sommige muziek word je blij,  van andere juist sip. Muziek waar ik blij van word, daar word jij misschien wel sip van. Zo houd ik over het algemeen niet zo van bepaalde Nederlandstalige muziek, maar Henk en Ingrid wel. Althans, gezien het voorstel van de PVV voor het  verplicht spelen van Nederlandse muziek op radio 2, vermoed ik dat ze erg van de 3J’s en Monique Smit houden.

In een recent onderzoek van Jolij en Meurs (2011) is gekeken of de stemming die mensen krijgen door te luisteren naar muziek, ook van invloed is op hoe ze anderen waarnemen. Die anderen waren in dit geval smiley poppetjes met ofwel lachende of wel sippe gezichtjes. De proefpersonen moesten op het ene knopje drukken als ze een blij poppetje zagen en op het andere knopje als ze een sip poppetje zagen.
Deze poppetjes waren een beetje lastig zichtbaar gemaakt door rondom de smiley’s visuele ruis te plaatsen.
Het bleek dat als mensen blij waren geworden van de blije muziek ze ook sneller blije poppetjes herkenden dan sippe poppetjes. Ook andersom. In sippe toestand, doordat ze luisterden naar sippe muziek, waren ze beter in het ontdekken van sippe poppetjes dan blije poppetjes. Muziek die je in een bepaalde stemming brengt, zorgt er blijkbaar voor dat je ook vooral dingen waarneemt die overeenkomen met je stemming.

Het grappige van dit onderzoek is dat er ook een effect van het draaien van muziek werd gevonden als er helemaal geen poppetje werd getoond. Als mensen per ongeluk toch dachten een gezichtje te zien, was dit als er blije muziek gespeeld werd vaker een blij gezichtje. Dus door blije muziek ga je zelfs blije mensen zien die er eigenlijk niet zijn!

Dat is mooi nieuws. Wij mensen zijn namelijk geneigd meer aandacht en tijd te besteden aan negatieve informatie dan aan positieve.  Zelfs als het feitelijk dezelfde informatie is. Zo maakt het meestal meer indruk dat 40% van de besmette patiënten sterft, dan dat 60% blijft leven.  Zo onthouden we eerder dat twee psychiaters frauderen met het PGB, dan dat we  inzien hoeveel mensen er heel gelukkig zijn met hun PGB. En zo verwerken we makkelijk informatie over criminele allochtonen en vergeten we  de hard werkende studenten met bijvoorbeeld een Marokkaanse achtergrond die ik dagelijks tegenkom.
Echter de conclusie die we kunnen trekken uit het onderzoek van Jolij en Meurs (2011) is dat we deze ‘negativity bias’ op een laag pitje zetten als we in een positieve stemming komen door naar vrolijke muziek te luisteren. We zijn dan meer geneigd positieve dingen te zien. Mogelijk zelfs waar ze niet zijn.

Dat lijkt me in de huidige tijd een prima idee! Op dit moment worden namelijk vooral negatieve dingen gezien die er niet zijn. De angst regeert onder de Henk en Ingrid’s van Nederland. Angst voor een “tsunami van moslims”, angst voor vrouwen (of stiekem toch mannen) in boerka’s en, aldus Verhagen ook angst voor ziektes via buitenlandse groentes.  De oplossing is derhalve simpel: we moeten Henk en Ingrid naar blije muziek laten luisteren! Worden ze vanzelf blij en bekijken ze de wereld met meer plezier en minder angst. Zien ze ook eens een glimlach op het gezicht van Ali en Fatima en bekijken ze hen met minder argwaan.  Misschien helemaal zo’n slecht idee nog niet dus, meer Nederlandstalige muziek op Radio 2. Als Henk en Ingrid daar nou blij van worden….

Jolij J, Meurs M (2011) Music Alters Visual Perception. PLoS ONE 6(4): e18861. doi:10.1371/journal.pone.0018861


Van welke muziek word jij blij? En van welke sip? In bovenbesproken onderzoek mochten de proefpersonen zelf de muziek meenemen waar ze blij en sip van werden. Reageer hieronder en meld welke muziek jou blij of sip maakt!