15 juli 2011

Leuk

Mensen motiveren is een onderdeel van mijn vak als docent. Ik doe mijn best het voor elkaar te krijgen dat studenten aan de slag gaan en zich een onderwerp eigen maken. Maar wat motiveert mij eigenlijk?
Voor mij is ‘plezier’ het toverwoord. Het moet leuk zijn. Maar wat is leuk? Volgens de ‘self-determination’ theorie van Deci & Ryan (1991) ervaar je psychologisch welbevinden doordat voldaan wordt aan drie behoeftes: gevoelens van competentie, autonomie en sociale relaties. Mensen willen zich graag competent voelen. Een taak mag niet te makkelijk zijn en moet net moeilijk genoeg zijn om voldoende uitdaging te bieden. Daarnaast willen mensen graag gevoelens van autonomie ervaren door zelf beslissingen te mogen nemen. Tot slot hebben mensen behoefte aan sociale relaties en willen daarom graag samenwerken met anderen.  Samengevat zou je dus volgens Deci en Ryan (1991) je op je werk prettig voelen als je werk lekker moeilijk is, je autonoom beslissingen kan nemen en je verbonden bent met anderen.

Het klinkt wat stompzinnig. Ik roep dagelijks op mijn werk als een blije kip dat mijn werk zo leuk is. Niet boeiend, niet interessant, maar leuk. Ik bedoel ook leuk. Natuurlijk is het ook boeiend, interessant en al die synoniemen die je kunt gebruiken om intelligenter en minder oppervlakkig over te komen, maar de ‘bottom-line’ is toch wel dat ik mijn werk leuk vind. Mijn baas noemt het al eufemistisch het “L” woord, omdat ik op een zeker moment enigszins beschaamd doch vrolijk vaststelde  dat ik dat woord toch wel erg vaak gebruik. En dat was hem natuurlijk ook al opgevallen. Van een uitgebreid vocabulaire getuigt het niet, maar wel geeft het uitstekend weer wat ik bedoel. Het is leuk, plezierig, ik krijg er energie van en het maakt me blij.

Iets leuk vinden is iets heel basaals en wellicht banaals. Bepaalde stimuli leveren genot op. Puur fysiek. Primair wordt dit genot opgeroepen door eten en seks. (Berridge & Kringelbach, 2008) Evolutionair gezien nodig voor het voortbestaan van de genen. Zonder eten blijf je niet leven en kun je geen nageslacht reproduceren. Zonder sex, nouja, dat spreekt voor zich. Reuze handig dus dat we die zaken ook als prettig ervaren.
Maar de mens haalt uit meer zaken genot dan uit eten en seks. Freud (1924/1986)  zou het wellicht sublimatie noemen, maar hoe je het ook noemt, feit blijft dat we plezier beleven aan zaken als kunst, muziek, hobby, werk en studie. Waarschijnlijk maar goed ook. Evolutietechnisch had de mensheid het vast niet overleefd als het zich slechts had bezig gehouden met eten en voortplanten. Dan hadden onze voorouders geen dingen bedacht en  geen werk verzet die hen beschermden tegen dreigingen uit de omgeving en waren wij er vast niet geweest. Gelukkig maar dus, dat de  mens voldoening en plezier haalt uit zijn werk. Sterker nog, over het algemeen ervaren we vaker voldoening tijdens ons werk dan in onze vrije tijd (Csikszentmihalyi & LeFevre, 1989).

Naast deze biologische verklaring, zal ik toch onder ogen moeten zien dat het plezier dat ik in mijn werk ervaar ook verband houdt met de door Deci en Ryan (1991) genoemde aspecten. Ik krijg taken waarin ik mijn tanden kan zetten, ik kan min of meer zelf bepalen hoe ik mijn werk uitvoer en heb ook nog een prettige band met fijne collega’s. Tot zover kan ik het eens zijn met Deci en Ryan (1991). Toch is dit op zich niet voldoende om de staat van euforie te bereiken die ik (weliswaar na mijn kopje cappucino) vrijwel dagelijks ervaar.

Ik zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeld. Stel, ik word directeur van een basisschool. Niet volslagen ondenkbaar gezien mijn achtergrond, het zou mij op het juiste competentieniveau aanspreken, ik zou voldoende autonomie hebben en ik zou met andere samenwerken. Toch gaat mijn hart er niet sneller van kloppen. Ik word er niet warm van (misschien wel een beetje koud). Waarom niet? Ik vind het gewoon niet leuk. Niet interessant, niet boeiend, zo je wilt. Maar ik houd het toch op niet leuk.

Waarom is dat dan niet leuk en mijn huidige werk wel? Eigenlijk heb ik het stiekem dan toch over interesses. Het ene interesseert me wel, het andere niet. Krapp (2002) heeft daar een ‘leuk’ artikel over geschreven. Een initiële interesse wordt opgeroepen worden door een bepaalde situatie (‘wat maakt de buurvrouw toch een leuke kleertjes voor haar kinderen’). Sommige situationele interesses verdwijnen weer snel (‘met een naaimachine werken is niet echt mijn ding’) andere blijven langer. Interesses kunnen ook integreren. Zowel van dieren als van lezen houden, leidt er waarschijnlijk toe dat je boeken over dieren leest.
Na verloop van tijd kan zo’n min of meer door de situatie opgeroepen interesse zich internaliseren tot een stabiele persoonlijke interesse.  De vraag rijst dan hoe dit gebeurt. Volgens Krapp gebeurt dit door twee onafhankelijke systemen. Het ene emotioneel, het andere cognitief. Het emotionele systeem is voornamelijk onbewust en biologisch gestuurd. Het komt neer op het volgen van de interesses waarbij genot wordt ervaren. Het cognitieve systeem heeft meer te maken met het bewust nastreven van rationele waarden en doelen. Deze twee systemen kunnen los van elkaar opereren en kunnen elkaar daarom tegen spreken. Dan ervaar je een conflict tussen je hart en je hoofd. Sommige mensen kiezen bijvoorbeeld voor een bepaald carrièrepad om veel te verdienen, terwijl ze in hun hart liever schilder waren geworden. Ze volgen rationele interesses. Anderen kiezen hun vak met hun hart en worden bijvoorbeeld muzikant, maar moeten rondkomen van een tamelijk laag inkomen (een bloeiende carrière in dit genre is tenslotte lang niet voor iedereen weggelegd).
Soms echter,  valt alles samen. Ineens vallen de interesses die door je emotionele systeem zijn ontwikkeld, samen met de interesses die door het rationele systeem zijn ontwikkeld. Ineens heb je een baan die voldoet aan je persoonlijke waarden en normen én waar je blij van wordt. Werk waar je ook buiten kantooruren graag mee bezig bent en waar je mee voor de dag kan komen bij je succesvolle vrienden. Leuk werk.

Shit, het is vakantie. Wat nu?


Berridge, Kent C. & Kringelbach, Morten L. (2008) Affective neuroscience of pleasure: reward in humans and animals. Psychopharmalcology      199:457-480.

Csikszentmihalyi, Mihaly; LeFevre, Judith (1989) Optimal Experience in work and leisure. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 56(5), May, 1989. pp. 815-822.

 Deci, E., & Ryan, R. (1991). A motivational approach to self: Integration in personality. In R. Dienstbier (Ed.), Nebraska Symposium on Motivation: Vol. 38. Lincoln: University of Nebraska Press.

 Freud, S. (1924/1986). The dissolution of the Oedipus complex. In A. Freud (Ed.), The essentials of psycho-analysis (pp. 395-400). Harmondsworth, UK:Penguin Books.

Geen opmerkingen: