Mensen motiveren is
een onderdeel van mijn vak als docent. Ik doe mijn best het voor elkaar
te krijgen dat studenten aan de slag gaan en zich een onderwerp eigen
maken. Maar wat motiveert mij eigenlijk?
Voor mij is ‘plezier’ het toverwoord. Het moet leuk zijn. Maar wat is leuk? Volgens de ‘self-determination’ theorie van Deci & Ryan (1991) ervaar je psychologisch welbevinden doordat voldaan wordt aan drie behoeftes: gevoelens van competentie, autonomie en sociale relaties. Mensen willen zich graag competent voelen. Een taak mag niet te makkelijk zijn en moet net moeilijk genoeg zijn om voldoende uitdaging te bieden. Daarnaast willen mensen graag gevoelens van autonomie ervaren door zelf beslissingen te mogen nemen. Tot slot hebben mensen behoefte aan sociale relaties en willen daarom graag samenwerken met anderen. Samengevat zou je dus volgens Deci en Ryan (1991) je op je werk prettig voelen als je werk lekker moeilijk is, je autonoom beslissingen kan nemen en je verbonden bent met anderen.
Voor mij is ‘plezier’ het toverwoord. Het moet leuk zijn. Maar wat is leuk? Volgens de ‘self-determination’ theorie van Deci & Ryan (1991) ervaar je psychologisch welbevinden doordat voldaan wordt aan drie behoeftes: gevoelens van competentie, autonomie en sociale relaties. Mensen willen zich graag competent voelen. Een taak mag niet te makkelijk zijn en moet net moeilijk genoeg zijn om voldoende uitdaging te bieden. Daarnaast willen mensen graag gevoelens van autonomie ervaren door zelf beslissingen te mogen nemen. Tot slot hebben mensen behoefte aan sociale relaties en willen daarom graag samenwerken met anderen. Samengevat zou je dus volgens Deci en Ryan (1991) je op je werk prettig voelen als je werk lekker moeilijk is, je autonoom beslissingen kan nemen en je verbonden bent met anderen.
Het klinkt
wat stompzinnig. Ik roep dagelijks op mijn werk als een blije kip dat
mijn werk zo leuk is. Niet boeiend, niet interessant, maar leuk. Ik
bedoel ook leuk. Natuurlijk is het ook boeiend, interessant en al die
synoniemen die je kunt gebruiken om intelligenter en minder oppervlakkig
over te komen, maar de ‘bottom-line’ is toch wel dat ik mijn werk leuk
vind. Mijn baas noemt het al eufemistisch het “L” woord, omdat ik op een
zeker moment enigszins beschaamd doch vrolijk vaststelde dat ik dat
woord toch wel erg vaak gebruik. En dat was hem natuurlijk ook al
opgevallen. Van een uitgebreid vocabulaire getuigt het niet, maar wel
geeft het uitstekend weer wat ik bedoel. Het is leuk, plezierig, ik
krijg er energie van en het maakt me blij.
Iets leuk
vinden is iets heel basaals en wellicht banaals. Bepaalde stimuli
leveren genot op. Puur fysiek. Primair wordt dit genot opgeroepen door
eten en seks. (Berridge & Kringelbach, 2008) Evolutionair gezien
nodig voor het voortbestaan van de genen. Zonder eten blijf je niet
leven en kun je geen nageslacht reproduceren. Zonder sex, nouja, dat
spreekt voor zich. Reuze handig dus dat we die zaken ook als prettig
ervaren.
Maar
de mens haalt uit meer zaken genot dan uit eten en seks. Freud
(1924/1986) zou het wellicht sublimatie noemen, maar hoe je het ook
noemt, feit blijft dat we plezier beleven aan zaken als kunst, muziek,
hobby, werk en studie. Waarschijnlijk maar goed ook. Evolutietechnisch
had de mensheid het vast niet overleefd als het zich slechts had bezig
gehouden met eten en voortplanten. Dan hadden onze voorouders geen
dingen bedacht en geen werk verzet die hen beschermden tegen dreigingen
uit de omgeving en waren wij er vast niet geweest. Gelukkig maar dus,
dat de mens voldoening en plezier haalt uit zijn werk. Sterker nog,
over het algemeen ervaren we vaker voldoening tijdens ons werk dan in
onze vrije tijd (Csikszentmihalyi & LeFevre, 1989).
Naast deze
biologische verklaring, zal ik toch onder ogen moeten zien dat het
plezier dat ik in mijn werk ervaar ook verband houdt met de door Deci en
Ryan (1991) genoemde aspecten. Ik krijg taken waarin ik mijn tanden kan
zetten, ik kan min of meer zelf bepalen hoe ik mijn werk uitvoer en heb
ook nog een prettige band met fijne collega’s. Tot zover kan ik het
eens zijn met Deci en Ryan (1991). Toch is dit op zich niet voldoende om
de staat van euforie te bereiken die ik (weliswaar na mijn kopje
cappucino) vrijwel dagelijks ervaar.
Ik zal dit
toelichten aan de hand van een voorbeeld. Stel, ik word directeur van
een basisschool. Niet volslagen ondenkbaar gezien mijn achtergrond, het
zou mij op het juiste competentieniveau aanspreken, ik zou voldoende
autonomie hebben en ik zou met andere samenwerken. Toch gaat mijn hart
er niet sneller van kloppen. Ik word er niet warm van (misschien wel een
beetje koud). Waarom niet? Ik vind het gewoon niet leuk. Niet
interessant, niet boeiend, zo je wilt. Maar ik houd het toch op niet
leuk.
Waarom is dat
dan niet leuk en mijn huidige werk wel? Eigenlijk heb ik het stiekem
dan toch over interesses. Het ene interesseert me wel, het andere niet.
Krapp (2002) heeft daar een ‘leuk’ artikel over geschreven. Een initiële
interesse wordt opgeroepen worden door een bepaalde situatie (‘wat
maakt de buurvrouw toch een leuke kleertjes voor haar kinderen’).
Sommige situationele interesses verdwijnen weer snel (‘met een
naaimachine werken is niet echt mijn ding’) andere blijven langer.
Interesses kunnen ook integreren. Zowel van dieren als van lezen houden,
leidt er waarschijnlijk toe dat je boeken over dieren leest.
Na
verloop van tijd kan zo’n min of meer door de situatie opgeroepen
interesse zich internaliseren tot een stabiele persoonlijke interesse.
De vraag rijst dan hoe dit gebeurt. Volgens Krapp gebeurt dit door twee
onafhankelijke systemen. Het ene emotioneel, het andere cognitief. Het
emotionele systeem is voornamelijk onbewust en biologisch gestuurd. Het
komt neer op het volgen van de interesses waarbij genot wordt ervaren.
Het cognitieve systeem heeft meer te maken met het bewust nastreven van
rationele waarden en doelen. Deze twee systemen kunnen los van elkaar
opereren en kunnen elkaar daarom tegen spreken. Dan ervaar je een
conflict tussen je hart en je hoofd. Sommige mensen kiezen bijvoorbeeld
voor een bepaald carrièrepad om veel te verdienen, terwijl ze in hun
hart liever schilder waren geworden. Ze volgen rationele interesses.
Anderen kiezen hun vak met hun hart en worden bijvoorbeeld muzikant,
maar moeten rondkomen van een tamelijk laag inkomen (een bloeiende
carrière in dit genre is tenslotte lang niet voor iedereen weggelegd).
Soms
echter, valt alles samen. Ineens vallen de interesses die door je
emotionele systeem zijn ontwikkeld, samen met de interesses die door het
rationele systeem zijn ontwikkeld. Ineens heb je een baan die voldoet
aan je persoonlijke waarden en normen én waar je blij van wordt. Werk
waar je ook buiten kantooruren graag mee bezig bent en waar je mee voor
de dag kan komen bij je succesvolle vrienden. Leuk werk.
Shit, het is vakantie. Wat nu?
Berridge, Kent C. & Kringelbach, Morten L. (2008) Affective neuroscience of pleasure: reward in humans and animals. Psychopharmalcology 199:457-480.
Csikszentmihalyi, Mihaly; LeFevre, Judith (1989) Optimal Experience in work and leisure. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 56(5), May, 1989. pp. 815-822.
Deci, E., & Ryan, R. (1991). A motivational approach to self: Integration in personality. In R. Dienstbier (Ed.), Nebraska Symposium on Motivation: Vol. 38. Lincoln: University of Nebraska Press.
Freud, S. (1924/1986). The dissolution of the Oedipus complex. In A. Freud (Ed.), The essentials of psycho-analysis (pp. 395-400). Harmondsworth, UK:Penguin Books.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten