’s Avonds, als ik mij uitkleed om naar bed te gaan, wil ik tussendoor nog wel eens een woordje leggen.
En ik denk toch niet dat mijn Wordfeud capaciteiten dan minder zijn dan wanneer
ik in mijn vrij standaard herfstkloffie van spijkerbroek, shirt met v-hals en
vest rondloop. Toch zijn wij
geneigd naaktheid met verminderde intellectuele capaciteiten te associëren,
aldus (ondermeer) een onlangs gepubliceerd artikel van Gray, Knobe, Sheskin
en Bloom (2011).
Soms, heel soms, bekruipt mij een vaag gevoel van spijt dat
ik het wetenschappelijk onderzoek heb verlaten. Dat is dan vooral als ik een
leuk onderzoek onder ogen krijg. Het onderzoek van Gray e.a. bijvoorbeeld. Het
had wat mij betreft nog veel leuker kunnen zijn. Ik krijg daar fijne visioenen
bij, van sixpackjes en coca-cola light breaks en van wiebelende
glazenwasserhangkarretjes langs hoge wolkenkrabbers.
De werkelijkheid is anders, maar toch best een tot de
verbeelding sprekend onderzoek. Zes studies hebben ze uitgevoerd, variërend in
omvang en opzet. Een enkele is flink groot, een andere acceptabel, en een aantal studies zijn uitgevoerd
onder een gering aantal studenten. Daar valt dus wel een en ander op af te
dingen qua representativiteit, maar vooruit, laten we niet flauw doen. Ze
onderzochten in deze studies onder meer of het zichtbaar zijn van ontblote
lichaamsdelen van een persoon, van invloed is op de beoordeling van de mentale capaciteiten
van deze persoon.
In een van die studies werden in twee condities foto’s van
dezelfde personen getoond in dezelfde houding. Het enige verschil was dat in de
ene conditie de personen op de foto’s gekleed gingen en in de andere conditie
deze zelfde mensen poedeltje naakt op de gevoelige plaat gezet waren. Saillant
detail is dat de desbetreffende foto’s afkomstig waren uit een boek waarin
pornosterren worden geportretteerd (Greenfield-Sanders, 2005). Voor eventueel
geïnteresseerden (puur uit wetenschappelijke belangstelling natuurlijk); bol.com heeft alleen nog
een tweedehands exemplaar in de aanbieding. Overigens (het blijft een
Amerikaans onderzoek) werden voor het onderzoek de erotische zones een beetje
vervaagd.
De idee achter het onderzoek is dat naarmate je meer lichaam
toont, je anderen ook bewust maakt van je lichamelijkheid. In de literatuur werd
dat tot nu toe eigenlijk alleen gebruikt om te verklaren hoe mannen vrouwen
(soms) tot object kunnen reduceren. Seksobject, zo je wilt. In het meest extreme geval verdwijnen psychologische trekken en mentale eigenschappen naar de
achtergrond en ziet de man niets meer dan een lichaam (vb Nussbaum, 1995).
Het gepreoccupeerd zijn met iemands lichaam en de invloed
daarvan op de beoordeling, hoeft overigens niet per se seksueel getint te zijn en
over naakt te gaan. Een ander recent onderzoek (Madera en Hebl, 2011) laat
bijvoorbeeld zien dat mensen met een duidelijk litteken of moedervlek op het
gezicht, als minder kundig beoordeeld werden na afloop van een
sollicitatiegesprek. Dat kwam doordat de proefpersonen gedurende het gesprek
vooral naar de moedervlek of het litteken keken en daardoor informatie
misten.
Gray en consorten, redeneren echter dat mensen in de
beoordeling niet zozeer mentale eigenschappen negeren of over het hoofd zien, maar dat er een verschil
is in het soort mentale eigenschappen dat men toekent aan iemand met, versus
iemand zonder kleren. De proefpersonen bepaalden van mensen op de foto in
hoeverre deze mensen in staat waren tot zelfsturing (zelfcontrole, moreel
handelen en plannen) en het beleven van sensaties (genot, honger en begeerte).
Het bleek dat wanneer proefpersonen naar foto’s keken van blote
mensen, ze deze mensen relatief weinig in staat achtten tot zelfsturing en meer
tot het beleven van sensaties. Wanneer dezelfde mensen echter gekleed waren, werd
hen veel zelfsturing en weinig sensatiebeleving toegekend.
Als een confrontatie met de lichamelijkheid van een persoon,
leidt tot het lager beoordelen van de mate van zelfsturing, worden deze personen misschien ook wel
minder verantwoordelijk gehouden voor hun daden. Omgekeerd, zouden we dan
mensen die we niet zo lichamelijk
bekijken en een hogere zelfsturing toekennen, meer verantwoordelijk houden voor
hun eigen daden.
Dit bleek ook uit een volgend onderzoek. De onderzoekers
beschreven twee mannen. De ene man (Michael) werd omschreven aan de hand van
lichamelijke kenmerken. Zo werd z’n bloedgroep vermeld, en zijn gemiddelde
aantal hartslagen per minuut. De andere man (Jeffrey) werd omschreven aan de
hand van mentale eigenschappen. Van hem werd bijvoorbeeld gezegd dat als hij in
de auto ergens naar toe moet waar hij de weg niet kent, hij in zijn hoofd een
mentale kaart maakt.
Vervolgens werd een van twee mogelijke scenario’s aan de
proefpersonen voorgelegd. In het eerste scenario liepen de mannen beide zonder
te betalen een restaurant uit, en
werd gevraagd wie van de twee hieraan de meeste schuld zou hebben, in het
tweede scenario, werden ze overvallen door een straatrover en werd gevraagd wie
van de twee het meeste geschaad zou worden. Het bleek dat Jeffrey, die vooral
mentaal werd omschreven, het meest verantwoordelijk gehouden werd voor het
onbetaald het restaurant uitlopen, en dat Michael, die vooral in lichamelijke
termen werd beschreven, volgens de proefpersonen de meeste kans maakte om meer gevolgen
te ondervinden van de overval.
Als we dus geconfronteerd worden met iemand zijn
lichamelijkheid, zien we deze persoon als kwetsbaarder en minder
verantwoordelijk voor het eigen gedrag, dan als we geconfronteerd worden met
mentale beschrijvingen van deze persoon.
Maar zijn we dan ook geneigd om die mensen die we als
minder verantwoordelijk en meer kwetsbaar zien meer te helpen? Dat wilden Gray
e.a. ook weten. Er werd een experiment a la Milgram (1963) opgezet, waarbij
proefpersonen schokken moesten geven aan een persoon in een nabijgelegen kamer.
De instructie was een beetje anders dan bij Milgram. De bedoeling was juist dat
de proefpersonen de ander zouden beschermen en niet meer schokken zouden
toedienen dan dat ze dachten dat de ander kon verdragen. Naast het apparaat
waarmee de schokken werden uitgedeeld, werd een foto geplaatst van het
‘slachtoffer’. In de ene conditie met ontbloot bovenlijf (inclusief elektroden
voor de toe te dienen shocks, om het ontblote bovenlijf te verantwoorden) in de
andere conditie met kleding aan (waarbij de elektroden onder de kleding zaten).
Het bleek dat proefpersonen minder schokken gaven aan mannen met ontbloot bovenlijf,
dan aan mannen met shirt aan. Blijkbaar wilden ze deze arme, in hun ogen
kwetsbare mannen helpen door hen minder bloot te stellen aan nare schokken.
Het meest opvallende van deze onderzoeken, is misschien
wel dat het niet alleen over vrouwen gaat, maar dat juist ook (half)naakte
mannen als kwetsbaarder en minder ‘in control’ werden beoordeeld. En dat het dus ook voor mannen
implicaties kan hebben als ze de nadruk leggen op hun lichaam.
Terugdenkend aan de coca-cola light break reclame, wisten
we natuurlijk al lang dat mannen ook ‘geobjectificeerd’ kunnen worden. Een man
die aan een onduidelijke klus werkt, in elk geval iets met zware machines en
een bouwhelm, trekt zijn shirt uit.
Een aantal dames gluren vanachter het raam van hun kantoor, genieten van zijn sixpack en hij van zijn cola. Deze man is niet
meer dan zijn lichaam.
Je kunt echter rustig stellen dat in de meeste professionele
settings het niet echt handig is als iemand twijfelt aan je intellectuele
capaciteiten en het goed is als je in staat wordt geacht verantwoordelijkheid
voor je werk te dragen. Niet teveel aandacht op je lichaam vestigen dus. Voor
de dames geldt geen al te korte rokjes en geen (note to self) diepe decolletés.
Voor mannen geen korte broeken, korte hemdsmouwen en al helemaal geen
openstaande knoopjes op het overhemd waar het borsthaar uit komt friemelen. En, als je serieus genomen wil worden als intellectueel,
ook maar je al te afgetrainde lichaam verhullen onder een overhemdje.
Duidelijk moge zijn, dat je door je kleding aan te passen
vooral bezig bent met imagebuilding en het niets zegt over je daadwerkelijke
capaciteiten. Dat potje Wordfeud, moet je gewoon winnen door je dure letters op
mooie plekken te leggen.
Gray, K., Knobe, J., Sheskin, M., Bloom, P.
(2011). More than a body: Mind perception and the nature of objectification. Journal of Personality and Social
Psychology. vol 101, 7, 1-14.
Greenfield-Sanders, T. (2005).
XXX: 30 porn-star portraits. New York,
NY: Bulfinch.
Madera, Juan M., Hebl, Michelle R. (2011). Discrimination
against facially stigmatized applicants in interviews: An eye-tracking and face-to-face
investigation. Journal of Applied
Psychology, Oct 17, 2011, No Pagination Specified
Milgram. S (1963)
Behavioural Study of Obedience. Journal of Abnormal and Social Psychology, 67,
371-78.
Nussbaum, Martha, 1995, “Objectification”, Philosophy
and Public Affairs, 24(4): 249–291.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten